Medereiziger

Ik reisde elke dag met de trein van Leiden naar Waddinxveen en weer terug, en ik was niet de enige. Er was de jonge vrouw met rood haar en vouwfiets die Engels sprak in haar mobiele telefoon, en de bars kijkende oudere man die op het station altijd een sigaretje rookte en in de trein zijn krant las en veelvuldig zijn keel schraapte. We legden elke dag dezelfde reis af, maar we kenden elkaar niet. Een gesprek aanknopen met een medereiziger, dat doe je niet zomaar.

Ook de lange, dunne man van in de veertig met jaren '70-kapsel en afgetrapte gympen was me wel vaker opgevallen. Als de trein vertraging had, maakte hij er altijd vrolijk opmerkingen over tegen wie dan ook toevallig in de buurt stond, met zwaar Leids accent. En 's middags kwam hij steevast met verende tred het perron op lopen. Altijd een halve literblik bier in zijn hand, en altijd was het leeg voor we de trein in stapten.

De LightRail was toen nog weerbarstige nieuwe technologie. Het had de NS al maanden gekost om de Deense stationsaankondigingen uit te schakelen. Dat was nu gelukt, maar met de aandrijving ging het nog regelmatig mis.

Toen de trein weer eens uitviel, en "de NS bussen in zou zetten", sprak de bier-man mij een keer aan en we spraken even over de dagelijkse onzekerheden van het openbaar vervoer.

Vanaf die dag groetten we elkaar, en soms kwamen we even in gesprek. Hij bleek bij de Gall & Gall in Waddinxveen te werken. Ik vroeg me af of hij zijn dagelijkse biertjes netjes betaalde of elke dag heimelijk meegapte. Om de een of andere reden vermoedde ik het laatste; hij had iets van een volgroeide kwajongen. Het was grappig om wat minder anoniem te reizen, hoewel ik nog steeds vrijwel niets van hem wist.

Daar kwam verandering in toen het een keer goed mis was met de trein. We zaten in Alphen a/d Rijn, maar Leiden was voorlopig onbereikbaar. Sein- en wisselstoringen. "Wacht op omroepbericht", jaja. Wij voelden aan dat het wel eens een tijd kon gaan duren en het was al laat aan het worden. "Ga je mee," zei hij ineens, "er zit hier een goeie chinees. We moeten toch eten!" Daar zat wat in.

De chinees bleek inderdaad goed, en snel. Een kwartier later hadden we beiden een dampende, prachtig opgemaakte schaal specialiteiten. "Ik betaal," zei de man vrolijk. Ik protesteerde, maar hij was resoluut. "Net tienduizend euro gewonnen in de Staatsloterij. Dat kan er wel af." Het was duidelijk dat hij geen tegenspraak duldde, en ik liet het er maar bij, met het vage voornemen dat de volgende vertraging voor mijn rekening zou zijn.

"Ik ga binnenkort twee weken naar Thailand," verklaarde hij. "Daar woont m'n vrouw. Over een jaar ga ik definitief emigreren." Hij vertelde uitgebreid hoe hij door haar in het dorp was voorgesteld aan iedereen, en hoe de "monk" (weer die onvervalst Leidse uitspraak) zijn goedkeuring had moeten geven voor hun huwelijk. Hoe primitief het daar allemaal was, en wat voor een mooi huis ze daar zouden gaan bouwen. Het kwam allemaal nogal onwerkelijk op mij over, maar hij was bloedserieus.

Eenmaal uitgegeten bleek de trein zowaar weer te rijden. Toen we bijna station Leiden binnenreden, realiseerde ik me dat we net iets meer waren geworden dan medereizigers, en dat het nu ineens raar was dat we elkaars naam niet wisten. Onhandig stelde ik me voor. Hij lachte. "Zet er Arend voor, dan heb je mijn naam!"

Nog een paar weken kwam ik Arend-Jan tegen op het station. Toen was hij er ineens niet meer. Was hij vervroegd geƫmigreerd en leeft hij nu als blanke koning in Thailand? Had hij genoeg van de constante vertraging en toch een auto gekocht? Waren zijn discrete biertjes toch in de gaten gelopen en was hij ontslagen bij de Gall & Gall? Ik wist het niet.

Mijn andere vaste medereizigers, vrouw-met-vouwfiets en barse man, wisten het ook niet. Dat denk ik althans; ik heb het ze niet gevraagd. Een gesprek aanknopen met een medereiziger, dat doe je niet zomaar.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten